De Bloedvaten

1.  De bloedvaten

Wanneer men spreekt over arterieel bloed, bedoelt men over het algemeen zuurstofrijk bloed, bij veneus bloed wordt verwezen naar zuurstofarm bloed. Wanneer men het echter heeft over de kleine circulatie zijn deze termen niet meer correct, maar dit wordt verder nog besproken.

3.1 Verschillen tussen de kleine en de grote bloedsomloop

De kleine bloedsomloop, ook wel longcirculatie genoemd, vertrekt in de rechterharthelft naar de longen toe, om van de longen terug te lopen naar de linkerharthelft. Ter hoogte van de longen wordt de opgestapelde koolstofdioxide afgegeven en wordt ingeademde zuurstof aan het bloed toegevoegd. In tegenstelling tot de arteriën betrokken bij de lichaamscirculatie, bevatten de arteriën van de longen zuurstofarm bloed en de venen zuurstofrijk bloed.
De grote bloedsomloop, ook wel lichaamscirculatie genoemd, vertrekt in de linkerharthelft naar alle organen (op de longen na), om van daar terug te lopen naar de rechterharthelft. In de grote circulatie wordt de opgenomen zuurstof samen met aanwezige voedingsstoffen naar de weefsels gebracht, en worden koolstofdioxide en opgebouwde afvalstoffen terug afgevoerd.
De grote bloedsomloop is verantwoordelijk voor het verspreiden van warmte, hormonen en afweerstoffen naar de plaatsen waar deze nodig zijn. Ter hoogte van de darmen worden de voedingsstoffen opgenomen, terwijl de nieren verantwoordelijk zijn voor het verwijderen van afvalstoffen. Ook staat de grote circulatie in voor de bloedvoorziening van de hersenen, zodat deze optimaal kunnen functioneren.
Zoals net aangegeven bevatten de arteriën van de lichaamscirculatie zuurstofrijk bloed en de venen zuurstofarm bloed.

3.2 Arteriën van de grote bloedsomloop

     3.2.1 De aorta

Vanuit het hart vertrekken twee grote arteriën, namelijk de truncus pulmonalis en de aorta. De truncus pulmonalis vertakt vrijwel onmiddellijk in twee korte maar ruime longslagaders (Lat. arteriae pulmonales).
De aorta heeft verschillende delen. Het eerste gedeelte loopt omhoog (Lat. aorta ascendens), daarna wordt een boog gevormd (Lat. arcus aortae) om vervolgens tegen de wervelkolom aan richting diafragma te lopen (Lat. aorta descendens).
Alle delen van de aorta die in de thorax gelegen zijn, worden samen aorta thoracica genoemd. Wanneer deze door het diafragma heengaat spreekt men van aorta abdominalis.

      3.2.2 De arteriën van hoofd, hals en armen

Ter hoogte van de aortaboog vinden de eerste twee vertakkingen plaats: de rechterondersleutelbeenslagader[1] (Lat. arteria subclavia dextra) en de rechterhalsslagader[2] (Lat. arteria communis dextra). De a. subclavia mondt uit ter hoogte van de oksel waar hij overgaat in de okselarterie (Lat. arteria axillaris).
Daarna loopt hij aan de binnenzijde van de bovenarm verder waar hij arteria brachialis wordt genoemd, om ter hoogte van de elleboog te splitsen in de arteria radialis aan de duimzijde, en de arteria ulnaris aan de pinkzijde.
De a. carotis communis loopt langs de luchtpijp omhoog om zich te vertakken in de arteriae carotis externa en interna. De a. carotis externa voor de bloedvoorziening van de schildklier, het gelaat en de hoofdhuid. De a. carotis interna gaat de schedel binnen en voorziet de ogen en vooral de hersenen van bloed.
Vanuit elke a. subclavia ontspringt ook een arterie die via het achterhoofdsgat de hersenen van bloed kan voorzien, namelijk de arteria vertebralis.




      3.2.3 De vertakkingen van de buikaorta

Als we de aorta abdominalis naar beneden volgen komen we vertakkingen tegen voor alle grote organen gelegen in het abdomen.
Zo ontmoeten we eerst de 'ingewandslagader' (Lat. truncus coeliacus) die vertakt in een maag- (Lat. arteria gastrica sinistra), milt- (Lat. arteria lienalis) en leverslagader (Lat. arteria hepatica). Vervolgens komen we de bovenste darmslagader (Lat. arteria mesenterica superior) tegen die verantwoordelijk is voor de bloedtoevoer van de dunne darm en een deel van de dikke darm. Vlak onder de arteria mesenterica superior vinden we de nierarteriën (Lat. arteriae renales, enkelvoud arteria renalis) en tot slot de onderste darmslagader (Lat. arteria mesenterica inferior) die de rest van de dikke darm van bloed voorziet.
Daar waar de buikholte in de bekkenholte overgaat, splitst de aorta in twee grote slagaders. Deze splitsing wordt ook wel de aortabifurcatie genoemd. Net na deze splitsing spreekt men van de inwendige bekkenslagader (Lat. arteria iliaca interna). Vervolgens gaat deze over in de uitwendige bekkenslagader (Lat. arteria iliaca externa), om daarna over te lopen in de bovenbeenslagader (Lat. arteria femoralis). Deze arteria femoralis splits ter hoogte van de knie nogmaals in twee grote slagaders, namelijk de scheenbeenslagader (Lat. arteria tibialis) en de kuitbeenslagader (Lat. arteria fibularis). 




3.3 Venen van de grote bloedsomloop

De aders lopen meestal naast de slagaders en voeren het bloed naar het hart toe. Deze bevatten zuurstofarm bloed. Vaak hebben ze een gelijkaardige naam, hoewel men bij aders spreekt van venen terwijl men bij de slagaders spreekt van arteriën.

      3.3.1 De venen van hoofd, hals en armen

Vanuit het hoofd wordt het bloed afgevoerd via de halsaders (Lat. venae jugulares, enkelvoud vena jugularis). Het bloed vanuit de hersenen en het hoofd- en keelgebied loopt richting hart in de binnenste halsader (Lat. vena jugularis interna), terwijl het bloed dat vanuit de huid van de schedel en het achterhoofd stroomt door de buitenste halsader (Lat. vena jugularis externa) loopt. De halsaders, zowel links als rechts, monden uit in de linker en rechter ondersleutelbeenader (Lat. vena subclavia).
De venen die gelegen zijn naast de arteria radialis en de arteria ulnaris, respectievelijk de vena radialis en de vena ulnaris, komen ter hoogte van de elleboog terecht in de bovenarmader (Lat. vena brachialis), die op zijn beurt uitmondt in de vena subclavia.
De combinatie van de venae jugulares en de venae brachiales die terechtkomen in de vena subclavia, zorgen voor een grote vene die de arm-hoofdader (Lat. vena brachiocephalica) wordt genoemd. Beide venae brachiocephalica (zowel links als rechts) monden samen uit in de bovenste holle ader (Lat. vena cava superior). De vena cava superior komt op zijn beurt terecht in het rechteratrium.
De vene die ter hoogte van de arm oppervlakkig ligt heet de vena cephalica, en wordt vaak gebruikt om een infuus in te brengen of bloed af te nemen.

      3.3.2 De venen in de benen, bekken en buik

De aders die vanuit de benen komen lopen samen in de uitwendige bekkenaders (Lat. venae iliacae externa). De aders vanuit het bekken komen samen in de inwendige bekkenader (Lat. vena iliaca interna). Beide venen lopen samen in een gemeenschappelijke bekkenader (Lat. vena iliaca communis), die op zijn beurt uitmondt in de onderste holle ader (Lat. vena cava inferior). De vena cava inferior komt net als de vena cava superior rechtstreeks in het rechteratrium uit.
In het been is er ook een oppervlakkig adersysteem aanwezig, die bestaat uit een grote vene en een iets kleinere. De grote vene loopt van de enkel tot de lies en heet de vena saphena magna, terwijl de kleinere ader over de kuit loopt en vena saphena parva wordt genoemd. Beide beschikken over een verbindingssyteem, waardoor ze in verbinding staan met de dieper gelegen venen, genaamd de venae perforantes.

      3.3.3 De poortader

De maag, milt, darmen en pancreas beschikken elk over een aftakking van de aorta om te voorzien in hun bloedtoevoer. Dit geldt echter niet voor de afvoer van het bloed. Het bloed dat vertrekt vanuit deze organen gaat eerst voorbij de lever, alvorens in de circulatie terecht te komen. Ook het bloed dat vertrekt vanuit het onderste deel van de slokdarm gaat eerst langs de lever. Het bloed dat al deze organen verlaat stroomt samen in de poortader (Lat. vena portae), vanwaar het naar de lever gaat.
Ter hoogte van de lever worden alle voedingsstoffen en afvalstoffen gefilterd, waarna ze worden verwerkt of opgeslagen.
In de lever gaat de vena portae, net als de arteria hepaticus, over in een systeem van haarvaten verspreid over de ganse lever. Het bloed van beide systemen mengt zich in kleine ruimtes gelegen tussen het leverweefsel. Het bloed dat de lever verlaat stroomt in de leverader (Lat. vena hepatica).

3.4 Arteriën van de kleine bloedsomloop

De kleine bloedsomloop ontspringt in het rechterventrikel en mondt uit in het linkeratrium. Vanuit het rechterventrikel vertrekt de gemeenschappelijke stam voor de beide longslagaders, de truncus pulmonalis. Na slechts een paar centimeter vertakt deze reeds in de twee longslagaders (Lat. arteriae pulmonales, enkelvoud arteria pulmonalis). Beide arteriae pulmonales vertakken zich met een slagader voor elke kwab. Ter hoogte van de rechterlong zijn dit 3 kwabben, terwijl de linkerlong slechts 2 kwabben heeft. De slagaders blijven zich vertakken tot ze uiteindelijk eindigen in capillairen rond de longblaasjes.
Ter hoogte van deze capillairen vindt de gaswisseling plaats. De ingeademde zuurstof wordt opgenomen in het bloed en de koolstofdioxide wordt uit het bloed afgegeven.

3.5 Venen van de kleine bloedsomloop

De capillairen ter hoogte van de longblaasjes lopen samen in een venule, die eindigt in een vene. Vanuit elke long vertrekken twee venen die naar het hart teruglopen. De longaders (Lat. venae pulmonales) brengen het zuurstofrijk bloed terug naar het hart, waar ze uitmonden in het linkeratrium, waar het vervolgens wordt overgedragen aan de grote bloedsomloop.





[1] Er is ook een linkerondersleutelbeenslagader (Lat. a. subclavia sinistra).
[2] Er is ook een linkerhalsslagader (Lat. a. carotis communis sinistra).